Waar je tegenwoordig in veel kleinere dorpen geen winkels meer tegenkomt, was Weerselo gezegend met maar liefst twee kruidenierszaken: de Végé-winkel van Aaltje Huizink op het Stift en de Vivo-winkel van de fam. Huzink op de Belt. De bedrijven van Huizink en Huzink waren georganiseerd als een soort Zuid-Koreaanse chaebol, want het waren niet alleen kruidenierswinkels maar de bedrijven bestonden verder uit een café, een maalderij en een kunstmesthandel. Huizink op het Stift had bovendien een benzinepomp en er werd ook petroleum verkocht, het conglomeraat van Huzink op de Belt omvatte ook een broodbakkerij. De maalderij van Huzink was ooit begonnen als een windmolen (zie de foto uit 1912 in ‘Weerselo in oude ansichten’ van Henk Kollen) die ook dienst deed als houtzaagmolen. Johan Huizink (Stift) had naast al zijn andere activiteiten ook de ambitie om taxichauffeur te zijn. Dat was een probleem, want hij had een tweedeurs auto, en voor een taxivergunning moest je een vierdeurs hebben. Desondanks werden er diverse taxiritjes gemaakt.
Hoewel de namen van de twee families sterk op elkaar leken, was er geen sprake van familiebanden. Maar om het wat ingewikkelder te maken moet vermeld worden dat Huizink op het Stift door iedereen op zijn Twents Huzink werd genoemd. Huzink op de Belt daarentegen vond zijn naam niet deftig genoeg klinken en stond er op dat hij aangesproken werd met het meer Hollands klinkende Huizink.
Naar de winkel van Aaltje gaan was voor ons kinderen een uitje. Hoewel het een ouderwetse kruidenierswinkel was waar Aaltje of haar winkelhulp de boodschappen uit het schap haalden en op de toonbank zetten, deden de kinderen Brongers alsof het een zelfbedieningswinkel was. Tegen de tijd dat we aan de beurt waren hadden we in het gedeelte vóór de toonbank al alle benodigde artikelen verzameld en op ‘ons’ hoekje van de toonbank gezet. Aaltje hoefde dan alleen nog maar de traditionele 2 pond suiker en 1 pond zout af te wegen, een onsje vleeswaar te snijden en een paar dingen te pakken die achter de toonbank in het schap stonden.
De maalderij en de kunstmesthandel op het Stift zorgden voor veel bedrijvigheid op het terrein achter het winkelpand. Er waren altijd boeren die met hun kiepkarren graan kwamen brengen om te laten malen of meel, veevoer of kunstmest kwamen halen. De kunstmest lag in bulk in een paar hokken naast de maalderij en moest met een grote schop losgehakt worden en in zakken gestopt. Hoe de boeren die grote kluiten zo klein kregen dat ze over het land uitgestrooid konden worden, weet ik niet. Maar makkelijk zal het niet geweest zijn. De kunstmeststrooier moest nog uitgevonden worden, dus als er kunstmest toegepast werd dan werd die met de hand uitgezaaid.
Spectaculair was de takelinstallatie. De maalderij had drie verdiepingen, dus de zakken graan werden buitenom naar de verdieping gehesen waar ze opgeslagen moesten worden, en de af te leveren producten gingen de omgekeerde weg. Ik herinner me dat zoon Gerrit een keer het bloed onder de nagels van vader Johan had getreiterd. Toen Johan Gerrit een pak slaag wilde geven, vluchtte Gerrit de maalderij in, alle trappen op naar de bovenste verdieping en vader Johan er achteraan. Maar Gerrit liet zich niet zomaar pakken. Hij greep het touw van de takelinstallatie en was in no time beneden! Johan had het nakijken.
De overige dienstverlening kwam aan de deur. Dagelijks kwam Scheurink van de Belt voorrijden met zijn melkautootje, een driewielauto met open laadbak en tweetaktmotor. In de laadbak stonden twee melkbussen met een kraantje waaruit afgeroomde melk (de Weerselose melkfabiek was eigenlijk een boterfabriek) en karnemelk (van die echte, met klontjes boter) werd getapt.
Nadat de melkfabriek was gefuseerd met Oldenzaal werd het assortiment van Scheurink uitgebreid met vanillevla en yoghurt. Aan de pastorie kon Scheurink alleen karnemelk kwijt. Omdat mijn moeder van de dokter volle melk moest drinken werd ik elke ochtend vóór schooltijd met een emmertje en 48 cent in mijn hand naar Grobbe gestuurd om 2 liter melk te halen. Een enkele keer werd de melk thuis toch weer afgeroomd, om ook eens een keer slagroom te kunnen kloppen.
Brood werd bezorgd door de bakkersknecht van Huzink op de Belt. Die kwam langs met een zware transportfiets met een grote vierkante mand voorop. Weerselo had in die tijd geen slager, dus het vlees werd telefonisch besteld bij slagerij Steinmeier in Ootmarsum en door de zoon bezorgd op zijn Jawa-motor. Mijn moeder was buitengewoon kritisch op de kwaliteit van het vlees. Als zij wel eens een ossenstaart besteld had om soep van te trekken, nam zij de bestelling eerst mee naar de keuken waar zij rook of de staart wel goed vers was. Als hij niet helemaal fris rook, dan ging hij onverbiddelijk retour.
Een verhaal apart was Regeling. Dat was een ondernemer uit Glanerbrug die een merkwaardige combinatie van waren aanbood. Want enerzijds was hij groenteboer, anderzijds visboer. Vooral vanwege de vis was Regeling populair bij mijn moeder, want zij was gek op vis. Maar die moest wel goed vers zijn; ik zie nog voor mij hoe mijn moeder de schelvis keurde door de kieuwen open te trekken om te zien of die goed rood waren. Waren de kieuwen blas, dan hoefde mijn moeder geen schelvis. Regeling bood zijn nering aan vanuit een omgebouwde lijkauto. Het waren de naoorlogse jaren, alles wat maar enigszins kon rijden was gewild bij degenen die een transportmiddel nodig hadden. Minpuntje van Regeling was wel dat hij altijd ‘onder de olie’ was.
Scheurink had ook een groentewinkel op de Belt, naast de RK kerk. Daar was maar een beperkt assortiment. Een of twee keer per week werd de winkel bevoorraad vanuit Almelo. Van de wat duurdere producten werd maar heel weinig ingekocht. Vanuit huize Brongers werd de bevoorradingsauto dan ook goed in de gaten gehouden. Als deze werd gespot, sprong mijn tante Co (‘de juffrouw’) op de fiets om bij voorbeeld een maaltje postelein of een pondje druiven te scoren. Want je moest snel zijn, en liefst in de winkel zijn voordat de nonnetjes van het klooster (weliswaar van de Orde van de Armoede) er waren, want die waren ook tuk op dat soort artikelen.
En dan moet ik niet vergeten Van Benthem te noemen waar ze zulke heerlijke Verkade-koekjes verkochten, loodgieter Krikhaar die alleen direct kwam als je zei dat het halve huis onder water stond en schoenmaker Kuipers die met zijn Parkinsonhanden feilloos een leertje voor je katapult sneed à raison van een dubbeltje. En hoewel geen middenstand maar wel een vorm van dienstverlening, wil ik ook Zuster Ita noemen die in vol ornaat in haar zwarte habijt op de motor door het dorp scheurde om waar nodig thuiszorg te verlenen.
Een banketbakker was er niet in het dorp, dus als er een verjaardag te vieren was, werd er gebak besteld bij Dingeldein in Oldenzaal. Dingeldein bracht de doos met gebak naar de bushalte op de Markt en dan werd de handel meegegeven met de bus. Wonder boven wonder kwam de bestelling altijd goed over. En dat in die hotsende Scania Vabis-bus van de TET!
Er was dus al met al aanbod genoeg, en het middenstandsgebeuren was zeker heel wat levendiger dan een moderne supermarkt van nu.
Rien Brongers
rienbrongers@gmail.com
Klik hieronder voor het verhaal van de historische winkelstraat Abdijweg